Hof Amsterdam oordeelt op 6 januari 2011, nrs. 09/00259 en 09/00260, V-N 2011/35.5, dat X nv terecht een beroep doet op het vertrouwensbeginsel ter zake van de toepassing van de bedrijfsfusievrijstelling van art. 37 Wet BRV voor de inbreng van twee Verzekerd Groeifondsen (VGF). Volgens het hof is het gelijk aan X nv, zodat de inbreng van de twee VGF´s in 2000 is vrijgesteld van kapitaalsbelasting. Het hof heropent het onderzoek vervolgens om de aan X nv te vergoeden schade vast te stellen. X nv berekent de geleden schade op € 73.138,28 te vermeerderen met wettelijke rente. Volgens de inspecteur bestaat er echter geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen. Hof Amsterdam oordeelt dat er sprake is van een onrechtmatige overheidsdaad en dat X nv recht heeft op vergoeding van de interne kosten van € 4125. Verder komen ook de kosten van de ingeschakelde adviseur voor vergoeding in aanmerking. Het hof stelt de te vergoeden kosten vast op € 52.500. Ten slotte stelt het hof nog vast dat X nv recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2002, het tijdstip waarop de vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad is ontstaan en het moment waarop de vordering tot schadevergoeding opeisbaar is geworden. De staatssecretaris stelt dat rente pas hoeft te worden vergoed vanaf het moment waarop X nv om vergoeding van deze kosten heeft verzocht.
De Hoge Raad oordeelt dat het verzuim terstond intreedt en dat de termijn waarover wettelijke rente vergoed moet worden meteen begint te lopen na het ontstaan van de schade. De termijn begint derhalve niet pas te lopen nadat in gebreke is gesteld, in casu in de vorm van een verzoek tot vergoeding van de wettelijke vertragingsrente. De Hoge Raad merkt hierbij nog op dat het recht op schadevergoeding rechtstreeks voortvloeit uit de onrechtmatige daad. Tevens wijst de Hoge Raad er op dat de veroordeling door de bestuursrechter in zoverre een declaratoir karakter heeft, en niet een constitutief karakter. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:73