Belanghebbende, X, is in 2012 werkzaam bij een ‘rechtskundig adviesbureau Y. Vanaf medio 2011 t/m 1 augustus 2013 is X bestuurder van bedrijf Y. De aandelen van bedrijf Y zijn aan toonder en zijn in handen van holding Z. X bezit 40 van de 1000 aandelen in holding Z. De overige 960 aandelen zijn in handen van bedrijf A. De inspecteur stelt in november 2013 bij X een boekenonderzoek in naar o.a. de aanvaardbaarheid van de aangiften IB 2008 t/m 2012. Ook bij Y stelt de inspecteur een onderzoek in. In december 2015 stelt de inspecteur de definitieve aanslag IB/PV 2011 vast conform de aangifte voor wat betreft het belastbaar inkomen in box 1, maar het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang stelt hij vast op bijna € 65.000 en legt X bij beschikking een vergrijpboete op van ruim € 8.000.Rechtbank Den Haag oordeelt dat het aan de inspecteur is om zijn stelling dat X een aanmerkelijk belang heeft in Y nader te onderbouwen en dat dit niet is gebeurd. De inspecteur had daarbij van de mogelijkheid gebruik kunnen maken om inlichtingen in te winnen bij de belastingautoriteiten in het Verenigd Koninkrijk, maar heeft dit niet gedaan. Ook had hij financieringsstromen tussen bedrijf Y en holding Z inzichtelijk kunnen maken. Gelet op dit nalaten heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat X een aanmerkelijk belang had in bedrijf Y en is ten onrechte box 2 inkomen in aanmerking genomen en dient de vergrijpboete te vervallen. De rechtbank verklaart het beroep van X gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 2 maart