Belanghebbende, X, verzorgt haar moeder. Hiervoor ontvangt zij vanuit het PGB-budget van haar moeder inkomsten. Bij aanvang van de werkzaamheden in 2008 heeft X gebruik gemaakt van de "opting in"-regeling en ervoor gekozen de arbeidsverhouding aan te laten merken als een fictieve dienstbetrekking. In haar aangifte IB/PVV 2013 geeft X een bedrag van € 1680 op als resultaat uit overige werkzaamheden verminderd met € 2479 aan kosten. De inspecteur beschouwt het bedrag van € 1680 als loon uit dienstbetrekking en weigert de gevraagde kostenaftrek.
Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur terecht het door X genoten inkomen uit de werkzaamheden die zij verricht voor haar moeder aangemerkt heeft als loon uit dienstbetrekking. Partijen hebben in 2008 een "verklaring opting-in" ingevuld en ondertekend. Omdat die verklaring nooit is opgezegd, geldt zij ook voor het jaar 2013 en moet de arbeidsverhouding worden aangemerkt als een fictieve dienstbetrekking. Dit betekent dat de inspecteur de kosten die X heeft opgevoerd, terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Dat de inspecteur de kosten in 2012 wel in aftrek heeft toegestaan, is onvoldoende voor een succesvol beroep op het vertrouwensbeginsel. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 29-1-b
Wet op de loonbelasting 1964 4-f