Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de door de verzekeraar gerenseigneerde waarde onjuist zou zijn. De inspecteur heeft voor de afrekenverplichting per 31 december 2020 dus terecht deze waarde toegepast.
X en zijn echtgenote hebben in 1997 een saldolijfrente-polis afgesloten. In het kader van het Belastingplan 2020 is het daartoe vanaf 2001 geldende overgangsrecht per 1 januari 2021 afgeschaft met een afrekenverplichting per 31 december 2020. In geschil is wat de waarde in het economische verkeer van de polis is. X is geboren in 1937 en zijn echtgenote in 1939. De uitkering is € 11.345 per jaar en wordt uitgekeerd tot het overlijden van de langstlevende. Op 1 januari 2021 zijn de reeds gedane uitkeringen hoger dan de koopsom van de polis. Volgens het renseignement van de verzekeraar uit februari 2021 is de waarde van de polis op 31 december 2020 € 117.973. De inspecteur heeft dit vervolgens progressief belast in box 1. Volgens X is de waarde slechts € 69.285. Dit is gebaseerd op een nieuwe berekening van de verzekeraar, die dateert uit november 2023.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de eerder gerenseigneerde waarde onjuist zou zijn. De sterk gereduceerde levensverwachtingen van X en zijn echtgenote in de nieuwe berekening zijn ten onrechte gebaseerd op door henzelf verstrekte gezondheidsverklaringen. Deze zijn namelijk niet opgesteld door een medicus en zijn dus niet objectief. In de nieuwe berekening is voorts uitgegaan van de sterftetafel 2023, terwijl dit sterftetafel 2020 moet zijn. Bovendien bevat de nieuwe berekening ook andere onjuistheden. Toepassing van het 45%-tarief is ook niet aan de orde, omdat dit juist tot een hogere aanslag zou leiden. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 19
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 2 december
Informatiesoort: VN Vandaag