Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv geen recht heeft op MIA en VAMIL omdat op het moment van investeren niet is voldaan aan de eisen uit de Milieulijst 2010. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X bv vormt samen met haar dochtervennootschappen B bv, C bv en D bv een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. B bv heeft in 2010 geïnvesteerd in de bouw van een nieuwe tennis- en golfaccommodatie. B bv bezit het keurmerk Green Key niveau Gold. Aannemer E heeft de accommodatie gebouwd. Aannemer E had ten tijde van de bouw geen FSC- of PEFC-certificaat. Voor de bouw zijn plafondplaten en kozijnhout gebruikt die zijn geleverd door leveranciers die ten tijde van de levering niet beschikten over een FSC- of PEFC-certificaat. In 2011 zijn de leveranciers gecertificeerd en hebben zij alsnog een certificaat verstrekt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of X bv voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2010.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/12.1.1) oordeelt dat X bv niet voldoet aan de eisen van de Milieulijst 2010. Hiertoe overweegt het hof dat ten tijde van het aangaan van de verplichting (het investeren) moet worden beoordeeld of wordt voldaan aan deze eisen. Voorts beroept het hof zich op een arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2016 waarin is geoordeeld dat de duurzaamheid van het hout, dat wordt verwerkt in het gebouw, dient te blijken uit de certificering van de gehele keten van houtproductie tot en met het eindproduct. Niet is komen vast te staan dat al het hout dat is gebruikt voor de bouw als duurzaam moet worden aangemerkt. Het hoger beroep van X bv is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.42a

Wet inkomstenbelasting 2001 3.39

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 21 oktober

18

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen