Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit en is werkzaam in Nederland. Op 8 december 2004 is X verhuisd van Nederland naar België, waar hij het kasteel A te Z (hierna: het kasteel) bewoont. Het kasteel en zijn omgeving is in België wettelijk als beschermd monument respectievelijk dorpsgezicht aangewezen. X geniet in Nederland inkomsten uit tegenwoordige arbeid en heeft in het jaar 2004 geopteerd voor binnenlandse belastingplicht. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft X de onderhoudskosten van zijn kasteel opgevoerd als persoonsgebonden aftrek. In België bestaat de mogelijkheid om onderhoudskosten in aftrek te brengen op het belastbare inkomen, maar X heeft te weinig inkomsten om de aftrek geldend te kunnen maken. De inspecteur weigert de aftrek omdat het kasteel niet is ingeschreven in een Nederlands Monumentenregister, terwijl inschrijving een voorwaarde is voor de aftrek. Voor inschrijving geldt echter als voorwaarde dat het monument in Nederland is gelegen. X komt in beroep. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de beperking van aftrek van uitgaven voor monumentenpanden tot panden die zijn gelegen op Nederlands grondgebied, strijdig is met het gemeenschapsrecht. Anders dan Rechtbank Breda, die hierin een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije kapitaalverkeer zag, overweegt Hof 's-Hertogenbosch dat in dit geval sprake is van een ongelijke behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen. Naar aanleiding van het door de staatssecretaris ingestelde beroep in cassatie heeft Advocaat-Generaal (A-G) Niessen een conclusie genomen.
De A-G concludeert dat artikel 6.31 Wet IB 2001 en de Monumentenwet in het leven zijn geroepen om cultuurhistorisch bezit in Nederland te behouden en te beschermen. In het VwEU wordt op diverse plaatsen cultuurbehoud als rechtvaardigingsgrond geaccepteerd. Bij het vrije kapitaalverkeer wordt cultuurbehoud echter niet als rechtvaardigingsgrond genoemd. In de "rule-of-reason" jurisprudentie van het HvJ EU is cultuurbehoud geaccepteerd als mogelijke rechtvaardigingsgrond. Gezien de groeiende eenheid in de werking van de rule-of-reasonexcepties, acht de A-G ook in dit geval de belemmering gerechtvaardigd. De A-G concludeert daarom tot gegrondbevinding van het beroep in cassatie.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 februari