Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X zich ten onrechte op het gelijkheidsbeginsel beroept. Door voor de toepassing van de natuurvrijstelling alleen regelingen op te nemen die de Europese Commissie heeft goedgekeurd, wordt voorkomen dat de vrijstelling geen verboden staatssteun vormt.
X en zijn echtgenote exploiteren in maatschapsverband een melkveebedrijf. X pacht een boerderij met cultuurgrond van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). De grond behoort tot zijn buitenmaatschappelijke ondernemingsvermogen. De melkveehouderij wordt in 2017 in samenwerking met de provincie door middel van een ruil omgezet in een natuurboerderij met landbouwkundig medegebruik. X krijgt in dat kader vergoedingen van de provincie. In geschil is of X voor de vergoedingen voor waardevermindering van de grond (€ 3.040.025) en de beheerskosten (€ 188.000) een beroep kan doen op de de natuurvrijstelling van art. 3.13 lid 1 sub g Wet IB 2001. Volgens X is zijn project materieel gelijk aan de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL), waarop de vrijstelling wel van toepassing is.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat X zich ten onrechte op het gelijkheidsbeginsel beroept. Er is namelijk een rechtvaardigingsgrond voor het verschil in behandeling. De wetgever heeft de keuze gemaakt om bij de toepassing van de natuurvrijstelling te zorgen dat deze beperkt blijft tot gevallen waarvoor de Europese Commissie heeft geoordeeld dat de vrijstelling geen verboden staatssteun vormt. Deze gevallen, waaronder de SKNL, zijn opgenomen in art. 6 Uitv.reg. IB 2001. De keuze om de vrijstelling zodanig vorm te geven, is dus niet evident van redelijke grond ontbloot. Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema Vrijstelling voor bepaalde natuursubsidies.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 6
Wet inkomstenbelasting 2001 3.13
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Dossiers: Agro
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 8 mei