Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de door de inspecteur gemaakte schatting van de hoogte van het buitenlands vermogen voor de jaren 2006 en 2007 met teveel onzekerheden is omkleed. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan.

X werkt tot 2013 als architect/bouwkundig adviseur voor een internationaal concern. In 2018 krijgt de inspecteur informatie waaruit blijkt dat X tot 1 juli 2014 medehouder was van een bankrekening in Zwitserland. Op vragen van de inspecteur stelt X dat hij via die rekening slechts voorschotten kreeg om zijn onkosten te kunnen betalen. Volgens de inspecteur heeft X ten onrechte het buitenlands vermogen niet aangeven in de aangiften IB/PVV. De inspecteur legt navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2006 en 2007 op en brengt heffingsrente in rekening. In geschil is of i) navordering gerechtvaardigd is gelet op het vereiste van een zogenoemd ‘nieuw feit’, ii) de navorderingsaanslagen tijdig zijn opgelegd en iii) de inspecteur vanwege het buitenlands vermogen mag navorderen.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de door de inspecteur gemaakte schatting van de hoogte van het buitenlands vermogen voor de jaren 2006 en 2007 met teveel onzekerheden is omkleed. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Daarbij maakt de inspecteur niet aannemelijk dat X over 2006 en 2007 een bedrag aan belasting over de saldi op de bankrekeningen in Zwitserland niet heeft betaald. De navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente worden vernietigd. De beroepen van de erven X zijn gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationaal belastingrecht

Editie: 7 augustus

Informatiesoort: VN Vandaag

Focus: Focus

921

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen