Mevrouw X (belanghebbende) en haar partner worden verdacht van hypotheekfraude. In 2009 is tijdens een huiszoeking bij hen een grote hoeveelheid contant geld aangetroffen. In geschil is de IB-navordering bij X over 2005. In haar aangifte over dat jaar heeft X ingehouden loonheffing vermeld ter zake van een gefingeerde dienstbetrekking. Niet in geschil is dat X deze loonheffing mag verrekenen, aangezien deze inmiddels bij de werkgever is nageheven en ook is betaald. Rechtbank Breda oordeelt dat de lening vanwege de terugbetalingsverplichting jegens de bank geen inkomen van X is. Verder geldt dat de diverse verklaringen over de fraude in het strafdossier betrekking hebben op de partner van X. Uit deze verklaringen is dus niet aannemelijk geworden dat X enige werkzaamheden heeft verricht of enig inkomen heeft genoten. De bewijslast wordt ook niet omgekeerd, ondanks dat X een onjuiste aangifte heeft gedaan. De volgens de aangifte verschuldigde belasting is verhoudingsgewijs namelijk niet aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Het beroep van X is gegrond. De inspecteur is voorts een dwangsom verschuldigd van € 1.260 wegens het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingrecht algemeen
Instantie: Rechtbank Breda
Editie: 16 november