Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X en Y per 1 december 2020 een fiscale eenheid BTW vormen en dat Z niet tot die fiscale eenheid BTW behoort.
X is een holdingmaatschappij. X houdt deelnemingen en verricht investeringen. Y is een cafetaria en ijssalon en huurt een pand inclusief inventaris van X. Daarvoor brengt X per maand € 5000, vermeerderd met € 1050 BTW, in rekening aan Y. Per mei 2020 reikt X daarvoor facturen uit. Van de totale omzet van X van € 103.051 heeft € 40.000 betrekking op de diensten die X verricht aan Y. De heer A is indirect bestuurder van zowel X als Y. Niet in geschil is dat X en Y in financieel opzicht met elkaar zijn verweven. Z is een administratiekantoor dat op 20 augustus 2021 failliet is verklaard. De heer A is vennoot van Z via een stichting waarvan hij de zelfstandig bestuurder is. Z betaalde een kleine management fee aan X, in het kader van een gerechtelijke procedure tegen Z in november 2020. In geschil is of X, Y en Z een fiscale eenheid voor de omzetbelasting vormen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X en Y per 1 december 2020 een fiscale eenheid BTW vormen en dat Z niet tot die fiscale eenheid BTW behoort. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat tenminste sprake is van niet-verwaarloosbare betrekkingen tussen enerzijds Z en anderzijds X en Y. Omdat de heer A indirect bestuurder is van X en Y, staan X en Y onder een gezamenlijke leiding, zodat sprake is van organisatorische verwevenheid. Vanwege de verhuur van het pand inclusief inventaris, is ook sprake van niet-verwaarloosbare economische betrekkingen tussen X en Y. Daarom vormen X en Y wel een fiscale eenheid BTW.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Omzetbelasting
Editie: 6 februari
Informatiesoort: VN Vandaag