Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Er is namelijk geen sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten.

Belanghebbende, X, is, via een vof met zijn vrouw, werkzaam als tussenpersoon voor Y bv. De vof heeft ultimo 2010 een schuld van € 150.000 aan Y bv. Eind 2012 verklaart Y bv aan de vof dat de schuld ultimo 2010 nog € 47.000 bedraagt. Eind 2014 bedraagt de schuld nog € 8000. In zijn IB-aangifte verantwoordt X een buitengewone bate voor zijn aandeel in het verschil tussen het bedrag van € 150.000 en € 47.000, en doet daarbij een beroep op de kwijtscheldingswinstvrijstelling. De inspecteur weigert echter om de kwijtscheldingswinstvrijstelling toe te passen.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat X geen recht heeft op toepassing van de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Volgens de rechtbank is er namelijk geen sprake van niet voor verwezenlijking vatbare rechten. De rechtbank acht daarbij van belang dat de omzet en winst van de vof in de jaren 2009-2012 van dusdanige omvang waren dat hieruit binnen een redelijke termijn de schuld kon worden afbetaald. Verder wijst de rechtbank er nog op dat de schuld door aflossingen is afgenomen tot € 8000.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 26 april

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen