De tijdelijke verhuur van een gedeelte van een eigen woning is volgens staatssecretaris Snel van Financiën belast op grond van art. 3.113 Wet IB 2001. Tegen de uitspraak waarin Rechtbank Noord-Holland anders oordeelde (V-N 2018/34.5) is hoger beroep ingesteld door de inspecteur. Dat antwoordt de staatssecretaris op Kamervragen van de leden Van Eijs en Van Weyenberg (beiden D66).
Belastingplichtigen met een eigen woning die tijdelijk wordt verhuurd moeten 70% van het saldo van de huurinkomsten en de daarmee verband houdende kosten opgeven als ‘Inkomsten uit tijdelijke verhuur van uw eigen woning’. Ook het eigenwoningforfait dient voor het gehele jaar in aanmerking te worden genomen. In sommige gevallen, zou ook sprake kunnen zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
De kamerverhuurvrijstelling is niet van toepassing. Een voorwaarde is daarbij dat zowel de eigenaar als de huurder op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen.
Wanneer een huurder (een gedeelte van) zijn huurwoning tijdelijk (onder)verhuurt, zijn die inkomsten onbelast. Dergelijke huurinkomsten beïnvloeden ook niet het recht op huurtoeslag. Dit is slechts anders als sprake zou zijn van winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. Een huurder die als btw-ondernemer (al dan niet een deel van) zijn woning tijdelijk verhuurt, is hierover btw verschuldigd voor zover sprake is van verhuur in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden.
Lees ook de Uitvergroot van Ruben stam over dit onderwerp onder de titel Over tuinhuisjes, de kamerverhuurvrijstelling en een evaluatie.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën
Editie: 30 augustus
Focus: Focus
Carrousel: Carrousel