Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de activiteiten van X in 2018 en 2019 geen bron van inkomen vormen en de aanslagen IB/PVV terecht en naar de juiste hoogte zijn vastgesteld.
X staakt in 2018 de activiteiten die hij ontplooit in de vorm van een eenmanszaak. In 2019 start hij nieuwe activiteiten onder een andere handelsnaam. X dient meerdere aangiften en gewijzigde jaarrekeningen in met uiteenlopende opbrengsten en -lasten. De inspecteur concludeert na een boekenonderzoek dat, ondanks een persoonlijk faillissement en de coronapandemie, in beide jaren geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. In geschil zijn de aanslagen IB/PVV en de vraag of de inspecteur terecht geen rekening houdt met de door X geclaimde verliezen uit onderneming.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat in 2018 en 2019 sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. De rechtbank constateert inconsistenties in de overgelegde jaarrekeningen en aangiften en merkt op dat X geen verifieerbare stukken heeft overgelegd om zijn stellingen te staven. Bovendien zijn de bedrijfsopbrengsten die X stelt gebaseerd op facturen die door de betreffende bedrijven niet worden erkend. De beroepen tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 zijn ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 2.3
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 8 april
Informatiesoort: VN Vandaag