Belanghebbende, mevrouw X, maakt in 2014 melding van niet aangegeven Zwitsers vermogen dat toebehoorde aan haar in 1998 overleden echtgenoot (erflater). In geschil is of terecht een navorderingsaanslag successierecht over 1998 is opgelegd. De aanslag is gestoeld op het bepaalde in art. 66 lid 3 SW 1956 dat op 1 januari 2012 is ingevoerd.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat art. 66 lid 3 SW 1956 geen onbeperkte terugwerkende kracht heeft in die zin dat deze ook geldt voor nalatenschappen waarvoor de twaalfjaarstermijn op 1 januari 2012 reeds was vervallen. (zie Hof Arnhem-Leeuwarden 10 juni 2016, nr. 15/01509, V-N 2016/41.1.1). Het herleven van de navorderingsbevoegdheid is dermate ingrijpend dat de wetgever expliciet terugwerkende kracht aan art. 66 lid 3 SW 1956 had moeten verlenen om dit doel te bereiken. Het beroep van X is dus gegrond. X claimt vergeefs een proceskostenvergoeding op basis van haar werkelijke kosten. Ondanks dat in de bezwaarfase reeds uitspraken door rechtbanken waren gedaan die conform haar standpunt waren, is geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigt.
Lees ook het thema Navordering.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 7 november