De Hoge Raad oordeelt dat successierecht vanaf 1 januari 2012 niet onbeperkt terug in de tijd kan worden nagevorderd. De door de Staatssecretaris van Financiën bepleite ruime uitleg van art. 66 lid 3 SW 1956 zou de rechtszekerheid aantasten.

Belanghebbende, de heer X, maakt in februari 2014 voor de inkomstenbelasting melding van niet aangegeven vermogen. In deze vrijwillige verbetering staat dat het niet aangegeven buitenlandse vermogen in 1998 is verkregen door vererving van zijn moeder. In geschil is of terecht een navorderingsaanslag successierecht over 1998 is opgelegd. De navorderingsaanslag is gestoeld op het nieuwe art. 66 lid 3 SW 1956 dat op 1 januari 2012 is ingevoerd. Volgens deze bepaling vervalt de bevoegdheid tot navordering niet als sprake is van buitenlands vermogen. Volgens Rechtbank Gelderland heeft art. 66 lid 3 SW 1956 geen onbeperkte terugwerkende kracht in die zin dat deze ook geldt voor nalatenschappen waarvoor de twaalfjaarstermijn op 1 januari 2012 reeds was vervallen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat een ‘herleving' van de navorderingsbevoegdheid dermate ingrijpend is dat de wetgever expliciet terugwerkende kracht aan art. 66 lid 3 SW 1956 had moeten verlenen om dit doel te bereiken. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat successierecht vanaf 1 januari 2012 niet onbeperkt terug in de tijd kan worden nagevorderd. De woorden "vervalt (…) niet" in art. 66 lid 3 SW 1956 wijzen er namelijk op dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om te bewerkstelligen dat een reeds vervallen navorderingsbevoegdheid komt te herleven. De in art. 16 leden 3 en 4 AWR opgenomen termijnen dienen de rechtszekerheid in die zin dat belastingplichtigen tevoren moeten weten wat de uiterste datum is waarop over een bepaald feit of jaar nog belasting kan worden nagevorderd. De door de Staatssecretaris bepleite ruime uitleg van art. 66 lid 3 SW 1956 tast die rechtszekerheid aan. Deze uitleg kan dan ook niet worden aanvaard als niet blijkt van de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om aan voormelde bepaling die werking te doen toekomen, hetgeen niet het geval is. Het beroep van de Staatssecretaris is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Successiewet 1956 66

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 6 maart

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen