X verricht tot en met juli 2008 werkzaamheden voor A, een financiële dienstverlener die als tussenpersoon handelt voor banken en verzekeringsmaatschappijen. X heeft aan A dat jaar € 36 000 gedeclareerd. Vervolgens heeft X in het jaar 2008 voor B bv en C werkzaamheden verricht. X dient geen aangifte ib/pvv voor het jaar 2008 in. De inspecteur legt ambtshalve een aanslag voor dat jaar op naar een geschat loon van € 41.017 met een verzuimboete. X maakt bezwaar en dient alsnog een aangifte in. Volgens X moeten zijn inkomsten worden gekwalificeerd als winst uit onderneming. Als kosten vermeldt hij een bedrag van € 20 972 waarvan € 20 483 aan auto- en transportkosten. De inspecteur handhaaft de aanslag. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep van X ongegrond. X komt in hoger beroep. Hof Den Haag bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De arbeidsverhoudingen van X met A en B bv in het jaar 2008 moeten worden aangemerkt als (fictieve) dienstbetrekkingen als bedoeld in art. 3, eerste lid, onderdeel c, Wet LB. De inkomsten ter zake van de werkzaamheden die X heeft verricht voor C, een eenmanszaak van zijn zoon, moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Het betreft in omvang zeer beperkte werkzaamheden die betrekking hebben op het reinigen van een pleziervaartuig. X wordt niet als ondernemer aangemerkt. Voor een aftrek van autokosten is geen plaats. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet op de loonbelasting 1964 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 4 augustus