Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De verhuurderheffing beperkt zich namelijk tot het gereguleerde segment, omdat de verhuurders die op die markt actief zijn, belang hebben bij de stabiliteit en gewaarborgde inkomsten die door de overheid zijn gecreëerd.

Woningbouwvereniging X moet over 2014 ongeveer € 2 mln aan verhuurderheffing betalen. Volgens X is de verhuurderheffing in strijd met art. 1 EP, art. 14 EVRM en art. 26 BUPO. X stelt hierbij onder andere dat er sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat eigenaren van meer dan tien huurwoningen in de niet-gereguleerde sector niet in de heffing worden betrokken.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat er geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Volgens de rechtbank blijkt uit de wetsgeschiedenis namelijk dat de verhuurderheffing zich beperkt tot het gereguleerde segment, omdat de verhuurders die op die markt actief zijn, belang hebben bij de stabiliteit en gewaarborgde inkomsten die door de overheid zijn gecreëerd door het verstrekken van objectsubsidies gericht op de bouw van sociale huurwoningen en door het bestaan van de huurtoeslag. Vervolgens merkt de rechtbank op dat, als er al sprake is van gelijke gevallen, de keuze van de wetgever om de heffing te beperken tot het gereguleerde segment daarom niet evident van redelijke grond ontbloot is. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 14

Wet maatregelen woningmarkt 2014 II 1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Verhuurderheffing

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 16 december

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen