Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in F bv. In 2004 wordt besloten tot een fusie tussen F bv en J bv. De aandelen F bv en J bv worden overgedragen aan het nieuw opgerichte K bv. In de koopovereenkomst is ook bepaald dat F bv en J bv hun vermogens zullen uitkeren aan hun aandeelhouders (superdividend). Een deel van het superdividend wordt omgezet in een lening van € 1,5 mln. F bv kan de schuld begin 2005 aan X bv aflossen, omdat de bank liquide middelen heeft verstrekt aan F bv. F bv gebruikt echter niet alle liquide middelen om de schuld aan X bv af te lossen. Door een verslechterende marktsituatie blijven de resultaten achter bij de prognoses en wordt K bv uiteindelijk in 2009 verkocht. X bv waardeert de vordering op K bv van € 1,5 mln af. De inspecteur accepteert de afwaardering niet, en stelt dat er sprake is van een informele kapitaalstorting. Rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen sprake is van een informele kapitaalstorting, maar van een geldlening. Aangezien er volgens de rechtbank echter geen sprake is van een zakelijke lening, kan X bv de lening niet ten laste van de winst afwaarderen.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X bv de lening ten laste van haar winst mag afwaarderen. Volgens het hof is er geen sprake van een onzakelijke lening. Het is namelijk niet aannemelijk dat X bv een debiteurenrisico heeft gelopen dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen. Het hof wijst er daarbij op dat de bank vertrouwen had in het slagen van de fusie, aangezien de bank een lening van € 18,9 mln aan liquide middelen heeft verstrekt. Verder merkt het hof op dat de overeengekomen rente hoger is dan de verschillende renten die de bank heeft bedongen, en dat de vordering van X bv ongeveer 8% is van het bedrag dat door de bank is verstrekt.
Lees ook het thema De onzakelijke lening
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 15 juni