Aan mevrouw X (belanghebbende) is over 2001 een IB-aanslag en een vergrijpboete van 100% opgelegd. De aanslag houdt verband met het vermoeden dat X en haar – in 2005 overleden - echtgenoot houders waren van een "en/of" bankrekening bij KB Lux (zie 12/00533 voor de procedure van de erven van X over 1990 tot en met 2000). Rechtbank 's-Gravenhage vermindert de aanslag, de boete alsmede de heffingsrente. Hof 's-Gravenhage verklaart het hoger beroep van de inspecteur echter gegrond, zodat de aanslag en de beschikking heffingsrente worden bevestigd, conform het standpunt van de inspecteur. De boete wordt met 20% gematigd wegens het overschrijden van de redelijke termijn. De Hoge Raad (30 maart 2012, nr. 11/02222, V-N 2012/20.27.2) oordeelt dat het feit dat de echtgenoot van X jarenlang tegoeden heeft aangehouden op een bankrekening in Luxemburg met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden kan X niet worden tegengeworpen. Met betrekking tot de boete moet de inspecteur na verwijzing dus alsnog het bewijs leveren dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan en of de boete - gelet op de omstandigheden van het geval - een passende en geboden sanctie voor het vergrijp is. Het hof heeft zich voorts ten onrechte niet uitgelaten over de inconsistentie in de modelmatige berekening die ontstaat door toepassing van zowel de 95%-norm als de factor 1,5. Aldus is 's hofs oordeel dat de uitkomst van de schatting niet onredelijk is onvoldoende gemotiveerd (zie HR 30 maart 2012, nr. 11/02222, V-N 2012/20.27.2). Volgt verwijzing. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur er niet in is geslaagd te bewijzen dat X haar eigen aangifte met opzet onjuist dan wel onvolledig heeft gedaan. De inspecteur stelt vergeefs dat X haar aangifte over 2001 pas in 2004 heeft ingediend vanwege de vanaf 1 januari 2001 geldende regelgeving. Vanaf 2001 moet namelijk aan beide echtelieden ieder de helft van het vermogen wordt toegerekend, tenzij een in de aangifte opgenomen en door beiden ondertekend verzoek voor een andere toerekening wordt gekozen. X maakt aannemelijk dat het late indieningstijdstip van de aangifte te maken had met de slechte gezondheid van haar echtgenoot. Het beboetbare feit heeft zich dus niet voorgedaan. De boete wordt vernietigd. Voor wat betreft de hoogte van de aanslag wordt aangesloten bij de berekening van de inspecteur, waarin de factor 1,5 alsnog is geëlimineerd. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67d
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 maart