X (belanghebbende) krijgt op 1 juni 2010 een onroerende zaak in eigendom. X en de verkoper, A bv, zijn echter overeengekomen dat X het pand aan A bv zal terugleveren, als blijkt dat er vóór 31 december 2012 iemand bereid is meer te betalen. De teruglevering vindt om die reden plaats in april 2011. A bv heeft bij de ontbinding naast de oorspronkelijke koopsom ook het netto-verschil, zijnde het verschil tussen de door haar ontvangen koopsom en de oorspronkelijke koopsom, aan X betaald. Dit is conform het bepaalde in de koopovereenkomst. In geschil is of X vervolgens terecht om teruggaaf verzoekt van de door haar op aangifte voldane overdrachtsbelang ad € 19.500. Rechtbank Arnhem stelt X in het ongelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (MK III, 11 juni 2013, 12/00594, V-N 2013/51.1.4) oordeelt dat de toestand van vóór de verkrijging door X niet feitelijk en rechtens is hersteld. Het netto-verschil is namelijk aan X ten goede gekomen in plaats van aan A bv, zoals wordt geëist in art. 19-1-a WBR. Bovendien heeft de teruglevering plaatsgevonden in vrije staat, terwijl het pand op 1 juni 2010 (deels) was verhuurd. Het beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 19 lid 1-a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 mei