X woont vanaf 1 mei 2000 in Zwitserland. X neemt vanaf 1 juli 1966 tot 1 september 2002 deel aan de pensioenregeling van zijn Nederlandse werkgever. Van de in totaal 434 maanden, werkte hij 315 maanden in Nederland, 91 maanden in Duitsland en na zijn emigratie nog 28 maanden in Zwitserland. Per 1 januari 2021 is het nieuwe pensioenartikel van het belastingverdrag NL-Zwitserland in werking getreden, waardoor zijn pensioen vanaf die datum in de loonheffing wordt betrokken.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de verdragswijziging voor reeds ingegane pensioenen zoals die van X geen ongeoorloofde inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht. Voor reguliere periodieke termijnen geldt namelijk wel het maximumtarief van 15%. 315/434-e deel van het pensioen is onderworpen is aan de Nederlandse heffing. Bij de inhouding van loonheffing is door het pensioenfonds terecht rekening gehouden met deze breuk. De aangroei van de bestaande aanspraak na de emigratie wordt niet buiten beschouwing gelaten, omdat deze zijn oorsprong vindt in de in Nederland gewerkte periode. Eind 2020 is de inhoudingsvrijstelling voor X ingetrokken. Hierbij is echter niet vermeld welke bezwaartermijn ten aanzien van de inhouding van loonheffing geldt, zodat het (deels) overschrijden daarvan door X verschoonbaar is. X krijgt € 448 (1600 x 0,28) als proceskostenvergoeding, zijnde de reiskosten om de zitting bij te wonen.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Europees belastingrecht, Loonbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 26 juni