X is vanaf november 2011 houder van twee dieselauto's. Aangezien de auto's ouder zijn dan 25 jaar, zijn voor de motorrijtuigenbelasting vervolgens vrijstellingsbeschikkingen afgegeven. In geschil is of X in verband met de per 1 januari 2014 aangescherpte oldtimervrijstelling toch belasting voor beide auto's is verschuldigd. De auto's zijn op dat moment namelijk jonger dan 40 jaar. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant is de oldtimervrijstelling van rechtswege verleend, zodat deze ook van rechtswege wordt beëindigd als niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. De vrijstellingsbeschikkingen hoefden dus niet expliciet te worden ingetrokken. X stelt in hoger beroep dat de wetgever met het beperken van de overgangsregeling tot benzine-auto's een onterecht onderscheid heeft gemaakt dat in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 20 juli 2017, 15/01448 t/m 15/01452, 16/03356 en 16/03357, V-N vandaag 2017/2026) oordeelt dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich niet richten tot de wetgever en dat ook anderszins niet is gebleken dat de inspecteur deze beginselen heeft geschonden door de overgangsregeling niet tevens toe te passen op de onderhavige dieselauto's. Het onderscheid naar brandstofsoort past binnen de ruime beoordelingsvrijheid van de wetgever. X overlegt vergeefs een taxatierapport waarin staat dat de waarde van één van de auto's per 1 januari 2014 met € 8.500 is gedaald tot € 1.000. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 72
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 8 maart