Aan mevrouw X is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Volgens Rechtbank Amsterdam (10 oktober 2016, 16/1648) is de hoorplicht in de bezwaarfase geschonden, zodat de heffingsambtenaar wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. In hoger beroep wordt dit bevestigd (zie Hof Amsterdam 10 oktober 2017, 16/00455, V-N 2018/3.27.2) inclusief het toepassen van wegingsfactor 0,50 voor de proceskostenvergoeding. De inhoudelijke argumenten van X tegen de naheffing zijn volgens het hof in strijd met de goede procesorde. Op 30 december 2017 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig doen van de nieuwe uitspraak op bezwaar en op 20 februari 2018 gaat X in beroep. Naar aanleiding van de nieuwe uitspraak op bezwaar d.d. 20 februari 2018 trekt X haar beroep in en X verzoekt vergeefs om vergoeding van de proceskosten. Volgens de rechtbank is de procedure namelijk uitsluitend gevoerd om een proceskostenvergoeding te verkrijgen. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar aanvankelijk nog geen nieuwe uitspraak op bezwaar kon doen vanwege de opschortende werking van het hoger beroep. De zeswekentermijn voor het doen van de nieuwe uitspraak is pas ingegaan op 22 november 2017, zijnde een dag na afloop van de termijn tot het instellen van beroep in cassatie. De termijn voor het doen van de uitspraak op bezwaar verliep pas op 3 januari 2018, zijnde de datum van de uitspraak van het hof (10 oktober 2017) plus twee maal zes weken (voor het instellen van beroep in cassatie en voor het doen van uitspraak op bezwaar). De ingebrekestelling van 30 december 2017 was dus prematuur. Het beroep van X is ongegrond. Ten overvloede wordt overwogen dat de rechtbank de heffingsambtenaar ten onrechte heeft opgedragen het door X betaalde griffierecht te vergoeden (zie 8:75a lid 1 Awb).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75a
Algemene wet bestuursrecht 8:106
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 17 juli