De Hoge Raad oordeelt dat van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” geen sprake is als de tot oplegging bevoegde ambtenaar is uitgegaan van het juiste op dat moment geldende sanctiebedrag.
Aan X is een verkeersboete van € 380 opgelegd wegens het onbevoegd parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats. Na het opleggen daarvan is het boetebedrag door de wetgever verlaagd tot € 190. Met de matiging is X in beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep in het gelijk gesteld. X heeft daarom recht op een proceskostenvergoeding. A-G Harteveld stelt in het belang van de wet beroep in cassatie in.
De Hoge Raad oordeelt dat van een “aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid” geen sprake is als de tot oplegging bevoegde ambtenaar is uitgegaan van het juiste op dat moment geldende sanctiebedrag. Een positieve beantwoording van de vraag of X geheel of deels in het gelijk is gesteld, brengt niet zonder meer met zich dat ook sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De uitspraak van het hof wordt vernietigd. Dit heeft geen nadelige gevolgen voor X, omdat de A-G in het belang van de wet beroep in cassatie had ingesteld.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:28
Instantie: Hoge Raad
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 11 juli
Informatiesoort: VN Vandaag