Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een verzuimboete. Op 21 oktober 2015 deelt de inspecteur aan de gemachtigde van X mee dat de boete wordt verminderd naar nihil en dat een kostenvergoeding van € 244 wordt toegekend. Deze vergoeding wordt uitbetaald aan X op 4 november 2015. Met dagtekening 10 november 2015 doet de inspecteur uitspraak op bezwaar in de vorm van een verminderingsbeschikking waarbij de boete wordt vernietigd. Per brief van 13 november 2015 stelt X beroep in bij de rechtbank. Dat beroep trekt de gemachtigde later in waarna hij verzoekt om een proceskostenvergoeding.
Hof Den Haag (MK I, 10 januari 2017, BK-16/00305, V-N Vandaag 2017/1001) oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geweigerd X een proceskostenvergoeding toe te kennen. Vaststaat dat de inspecteur in de bezwaarfase telefonisch heeft laten weten een kostenvergoeding van € 244 toe te kennen en dat deze vergoeding is uitbetaald nog vóór de uitspraak op bezwaar. Dit betekent dat de inspecteur reeds in de bezwaarfase aan alle grieven van X is tegemoetgekomen. Het is niet van belang dat de inspecteur niet schriftelijk heeft beslist op het verzoek van X om een kostenvergoeding. Ook het feit dat de gemachtigde pas op de dag van de zitting op de hoogte is geraakt van de uitbetaling aan X, is geen reden voor het hof om anders te beslissen.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75a
Algemene wet bestuursrecht 8:75