De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde van een onroerende zaak per 1 januari 2021 vast op € 177.000, wat leidt tot een aanslag onroerendezaakbelasting voor 2022. X maakt bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk wegens een te late indiening en het ontbreken van een machtiging op naam van de juiste persoon. Tijdens de zitting trekt de gemachtigde van X het beroep in. De heffingsambtenaar verzoekt om een proceskostenvergoeding, stellende dat sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht. Hij verzoekt om een vergoeding van € 600, te weten 5 uur à € 120.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de heffingsambtenaar geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. De ergernis van de heffingsambtenaar over het procesgedrag van de gemachtigde kan er niet toe leiden dat X in de proceskosten wordt veroordeeld. De reikwijdte van de machtiging van X aan de gemachtigde strekt niet zover dat X ermee heeft ingestemd dat hij bezwaar maakt tegen WOZ-waarden waarbij hij geen belanghebbende is. Daarmee heeft X geen onredelijk gebruik gemaakt van het procesrecht. In hoeverre dat van de gemachtigde gezegd zou kunnen worden, laat de rechtbank in het midden, omdat er geen wettelijke grondslag bestaat om een gemachtigde te veroordelen in de proceskosten van een partij. De rechtbank wijst het verzoek van de heffingsambtenaar om proceskostenvergoeding af.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Instantie: Rechtbank Gelderland
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Editie: 10 maart
Informatiesoort: VN Vandaag