Rechtbank Oost-Brabant kent ondanks de gegrondverklaring van het beroep met verlaging van de WOZ-waarde geen proceskostenvergoeding toe voor een ‘schriftelijke hoorzitting’ in een WOZ-zaak.

X maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2021 van de gemeente Waalre. Het bezwaar wordt ingediend tijdens de coronaperiode en partijen spreken af dat de mondelinge hoorzitting wordt vervangen door een schriftelijke aanvulling waarvoor een proceskostenvergoeding geldt als de waarde omlaag gaat. De heffingsambtenaar verklaart het bezwaar ongegrond. In beroep onderzoekt de rechtbank de vraag of X recht heeft op een proceskostenvergoeding in verband met een schriftelijke hoorzitting.

Rechtbank Oost-Brabant kent ondanks de gegrondverklaring van het beroep met verlaging van de WOZ-waarde geen proceskostenvergoeding toe voor een ‘schriftelijke hoorzitting’ in een WOZ-zaak. Het indienen van een geschrift met nadere gronden dat de hoorzitting vervangt, wordt niet genoemd in het Bpb als proceshandeling waarvoor een proceskostenvergoeding kan worden toegekend. Zo’n nader stuk kan niet gelijk worden gesteld met een hoorzitting in de zin van Afdeling 7.2 Awb. Er is ook geen sprake van een situatie die materieel gelijkgesteld kan worden met een fysieke hoorzitting. De rechtbank is daarom niet gebonden aan de afspraak tussen X en de heffingsambtenaar. Dat de afspraak is gemaakt tijdens de coronaperiode en X het stuk tijdens de ‘harde lockdown’ bij de heffingsambtenaar heeft ingediend, maakt dit niet anders. Het verzoek om een proceskostenvergoeding vanwege een hoorzitting wordt afgewezen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Instantie: Rechtbank Oost-Brabant

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 15 november

Informatiesoort: VN Vandaag

342

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen