Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Pas het derde wrakingsverzoek is namelijk als misbruik van recht gekwalificeerd en die noodzaakte niet tot een extra zitting.
X maakt bezwaar tegen de rentebeschikking in het kader van een BPM-teruggaaf, waarover apart wordt geprocedeerd. In de beroepsfase wraakt X de rechter driemaal. De eerste twee verzoeken zijn afgewezen en de derde is niet in behandeling genomen. Tussentijds is de eerste gemachtigde van X door de rechtbank geweigerd (zie V-N 2020/18.27.6). Volgens de inspecteur maakt X kennelijk onredelijk gebruik van het procesrecht, zodat X zijn proceskosten moet vergoeden.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur geen recht heeft op een proceskostenvergoeding. Pas het derde wrakingsverzoek is namelijk als misbruik van recht gekwalificeerd en die noodzaakte niet tot een extra zitting. X krijgt – ondanks de vergeefse wrakingen – wegens het overschrijden van de redelijke termijn een immateriële schadevergoeding van € 1000. De aan X toe te rekenen vertraging is slechts een half jaar. De rest is onder meer veroorzaakt door de coronacrisis. De weigering van de gemachtigde is in overeenstemming met HR 6 november 2020, 19/05365, V-N 2020/57.21 en blijft dus in stand. De rentebeschikking wordt verhoogd tot het reeds vastgestelde bedrag van € 34 (vgl. HR 19 december 2014, 13/06055, V-N 2015/2.9). Het beroep van X is gegrond. X krijgt voorts een proceskostenvergoeding van € 786,75.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30ha
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 17 december