Belanghebbende, X, werkt als stuurman op motorschip D. Het schip vaart niet alleen op de Rijn, maar merendeels op andere binnenwateren. In 2006 werkte X voor het in Luxemburg gevestigde E Sarl. Voor de werkzaamheden die X verricht, heeft het in Luxemburg bevoegde orgaan een E101-verklaring afgegeven. In zijn IB-aangifte verzoekt X om PVV-vrijstelling en om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. X is namelijk van mening dat hij in Luxemburg is verzekerd. De inspecteur honoreert het verzoek van X niet. Volgens hem is X namelijk in Nederland verzekerd. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X als Rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag moet worden aangemerkt en dat de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag op hem van toepassing zijn. Vervolgens stelt het hof vast dat niet duidelijk is welke betekenis aan de E101-verklaring moet worden gegeven. Het hof besluit daarom om prejudiciële vragen aan het HvJ EU te stellen. Het HvJ EU oordeelt dat de door het bevoegde Luxemburgse orgaan afgegeven E-101-verklaring niet bindend is voor de organen van de andere lidstaten.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X als Rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag moet worden aangemerkt en dat de verzekeringsplicht moet worden bepaald aan de hand van de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag. Vervolgens stelt het hof vast dat de in Nederland gevestigde N bv de exploitant van het schip is, en niet het Luxemburgse E Sarl. X maakt namelijk niet aannemelijk dat E Sarl de onderneming is die het schip exploiteert. Nu N bv de exploitant van het schip is, heeft X geen recht op PVV-vrijstelling.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 31 januari