Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de sportaccommodaties geen gemeenschapsvoorzieningen zijn waarvan iedereen gebruik mag maken. De gemeente heeft dan voor de terbeschikkingstelling van deze accommodaties geen recht op een bijdrage uit het BCF. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

De gemeente Nieuwegein stelt binnensportaccommodaties ter beschikking aan basisscholen. De basisscholen gebruiken de accommodaties voor het verzorgen van het bewegingsonderwijs voor hun leerlingen. De gemeente verzoekt de inspecteur om een aanvullende bijdrage uit het btw-compensatiefonds toe te kennen. Volgens de gemeente biedt zij alle bassischolen en basisschoolleerlingen namelijk de mogelijkheid om te kunnen sporten, en moet er worden gekeken naar diegene die daadwerkelijk gebruik maakt van de ingekochte diensten. Volgens de gemeente is dit het collectief van (jeugdige) inwoners van de gemeente Nieuwegein, en is er dus geen sprake van de bevoordeling van een individuele derde. De inspecteur stelt echter dat er wel sprake is van een terbeschikkingstelling aan één of meer individuele derden. Rechtbank Gelderland oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op een aanvullende bijdrage uit het btw-compensatiefonds voor het ter beschikking stellen van de binnensportaccommodaties aan basisscholen.

Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N Vandaag 2019/1024) oordeelt dat de sportaccommodaties geen gemeenschapsvoorzieningen zijn waarvan iedereen gebruik mag maken. De gemeente heeft dan voor de terbeschikkingstelling van deze accommodaties geen recht op een bijdrage uit het BCF. Het hof overweegt hierbij dat de gemeente de accommodaties volgens afspraak verhuurt aan sportverenigingen en derden, en volgens een rooster ter beschikking stelt voor bewegingslessen van leerplichtige kinderen. Hieruit vloeit voort dat de groep die op een bepaald moment, met uitsluiting van anderen, gebruik mag maken van een sportaccommodatie, bepaalbaar is en beperkt is tot de personen die tot deze groep horen. Hierbij wijst het hof op het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2016, nr. 15/03158 (V-N 2016/66.21). Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op het BTW-compensatiefonds 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 28 mei

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen