Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de btw-vrijstelling voor culturele diensten geen rechtstreekse werking heeft. BFI kan geen rechtstreeks beroep doen op deze vrijstelling, omdat het VK het niet in nationaal recht heeft omgezet.

British Film Institute (BFI) betaalt btw tegen het normale tarief over het verlenen van het recht van toegang tot filmvertoningen. Volgens BFI is er echter sprake van culturele diensten die ex art. 13 A lid 1 sub n Zesde Btw-richtlijn zijn vrijgesteld. De Britse fiscus is het daar echter niet mee eens en wijst het verzoek van BFI om teruggaaf van de btw af. De Britse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat art. 13 A lid 1 sub n Zesde Btw-richtlijn geen rechtstreekse werking heeft. Volgens het Hof van Justitie EU kan BFI, als erkende culturele instelling die culturele diensten verricht, geen rechtstreeks beroep doen op deze vrijstelling, omdat het VK het niet in nationaal recht heeft omgezet. Het Hof van Justitie EU overweegt hierbij dat art. 13 A lid 1 sub n Zesde Btw-richtlijn, waar het spreekt van ‘bepaalde culturele diensten', niet verlangt dat alle culturele diensten worden vrijgesteld. Lidstaten kunnen dan ook ‘bepaalde' van die diensten vrijstellen en andere aan btw onderwerpen.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)

Editie: 17 februari

20

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen