Belanghebbende, X bv, en A bv houden tot 27 juli 2001 ieder 50% van de aandelen in B bv. Op 27 juli 2001 is B bv gesplitst in twee nieuwe bv's: B bv en C bv. X bv krijgt 100% van de aandelen in B bv en A bv krijgt 100% van de aandelen in C bv. De fiscale eenheid tussen X bv en B bv geldt vanaf 27 juli 2001. X bv verzoekt in mei 2004 om het verlies van B bv over 2003 te verrekenen met de winst van B bv over 2000, doch deze wordt per ongeluk verrekend met de winst over 2001. X bv verzoekt de hieruit volgende teruggaaf in stand te laten totdat op het verzoek tot verrekening met 2000 is beslist. X bv wacht echter niet totdat dit is afgewikkeld en draagt de aandelen in B bv over aan een derde partij. In geschil is de in april 2008 aan X bv opgelegde navorderingsaanslag over 2001. X bv stelt dat de teruggaaf met betrekking tot 2000 ten onrechte niet op haar bankrekening is gestort. Rechtbank Haarlem oordeelt dat X bv door de gang van zaken het recht heeft verwerkt zich op de overschrijding van de navorderingstermijn te beroepen. X bv wist namelijk dat er een navordering over 2001 zou komen. X bv had zelf met de koper van de aandelen B bv afspraken moeten maken over de verrekening van het nog te ontvangen belastingvoordeel met betrekking tot 2000. X bv gaat in hoger beroep. Niet in geschil is dat de navorderingstermijn van art. 16 lid 3 AWR is geëindigd op 1 oktober 2007 en dat de aanslag dus na het verstrijken van deze termijn is opgelegd.
Hof Amsterdam oordeelt dat X bv zich niet akkoord heeft verklaard met het opleggen van een navorderingsaanslag buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn. In de desbetreffende correspondentie wordt namelijk niet vermeld dat de foutieve verliesverrekening ongedaan zal worden gemaakt door middel van een navordering. Het maakt niet uit dat X bv zich in de bezwaarfase niet op deze correspondentie heeft beroepen. Het hoger beroep van X bv is gegrond.