Aangezien kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk in concurrentie treden met reguliere marktpartijen laat een subjectieve VPB-vrijstelling voor deze organisaties zich niet voldoende rechtvaardigen. Dat antwoordt staatssecretaris Van Rij van Financiën op Kamervragen van het lid Maatoug (GroenLinks-PvdA).

De Wet VPB 1969 bevat een vrijstelling voor zorginstellingen, sociale werkbedrijven en sociale kredietbanken, die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bezighouden met bepaalde werkzaamheden. Deze subjectieve vrijstellingen worden gedragen door de maatschappelijke functie die de lichamen kenmerkt en het bijzondere belang dat daarmee wordt vertegenwoordigd. In het Uitvoeringsbesluit Vpb 1971 zijn aanvullende voorwaarden opgenomen, zoals een winstbestemmingseis.

Kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk treden in concurrentie met reguliere marktpartijen en kwalificeren derhalve als onderneming. Dit verhoudt zich niet goed met de achtergrond van de subjectieve vrijstellingen, die niet zijn bedoeld om commerciële of ondernemingsactiviteiten van de belastingheffing vrij te stellen. Ook leidt een VPB-vrijstelling voor kinderopvangorganisaties zonder winstoogmerk waarschijnlijk tot strijdigheid met de Europese staatssteunregels.

Wetsartikelen:

Uitvoeringsbesluit vennootschapsbelasting 1971 4

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 5

[Nieuwsbron] [Nieuwsbron] [Nieuwsbron]

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 7 juni

Informatiesoort: VN Vandaag

397

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen