Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur met het sturen van een betaalbericht met een hoger bedrag aan verschuldigde BPM niet tegen beter weten in en evenmin ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld.

X doet aangifte BPM voor de registratie van een auto. De datum van eerste toelating van de auto is 2 februari 2016. In de aangifte doet X een beroep op het historische tarief van 2015, maar de inspecteur gaat hier niet mee akkoord. Vervolgens vindt een e-mailcorrespondentie plaats en gaat X akkoord met aanpassing van de aangifte naar het tarief van 2016. Dit leidt tot een hoger bedrag aan BPM. X ontvangt een betaalbericht en voldoet het hogere bedrag aan BPM. In beroep is niet meer in geschil dat het historische tarief van 2015 kan worden toegepast. Nog wel in geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding. X stelt dat zij gelet op de gang van zaken recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur met het sturen van een betaalbericht met een hoger bedrag aan verschuldigde BPM niet tegen beter weten in en evenmin ernstig onzorgvuldig heeft gehandeld. Het betaalbericht vloeit voort uit de aanpassing van de datum van eerste toelating en X heeft voor dat laatste zelf toestemming gegeven. Dat betekent dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 7:15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 12 mei

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen