Hof Den Haag oordeelt dat X bv er niet in slaagt om aannemelijk te maken dat er sprake is van voldoende parallellie tussen de leningen bij het doorlenen door X London Branch aan X bv. De rente is dan niet aftrekbaar.

De A-groep behoort tot een internationaal concern. Binnen het concern vervult de B-groep een centrale rol. De B-groep heeft vennootschappen in tal van landen, waaronder de vennootschap X London Branch. X London Branch is voor de A-groep een van de belangrijkste entiteiten om vreemd vermogen in de markt aan te trekken. In de jaren 2004 tot en met 2008 zet de A-groep een uitgebreide constructie op en koopt zij diverse malen van derden vennootschappen aan die in het jaar van aankoop (nog onbelaste) fiscale winsten hebben gerealiseerd dan wel zouden realiseren (de winstvennootschappen). Deze winstvennootschappen zijn vervolgens ingezet in het kader van investeringen dan wel financieringen. De desbetreffende investeringen en financieringen worden zodanig vormgegeven dat in Nederlandse vennootschappen (de belanghebbenden in deze procedure) rentelasten ontstaan die effectief ten laste komen van de (gerealiseerde en voorzienbare) fiscale winsten van de winstvennootschappen. Voor de voordelen die worden verwacht in het kader van de investeringen en financieringen van de winstvennootschappen, maken de winstvennootschappen aanspraak op toepassing van de deelnemingsvrijstelling. De door de A-groep opgezette constructie leidt er uiteindelijk toe dat de bij de vennootschappen aanwezige belastbare winsten gedurende het jaar van verwerving teniet worden gedaan door rentelasten van aangegane leningen. De inspecteur corrigeert de in aftrek gebrachte rente en legt VPB-(navorderings)aanslagen op. In geschil is of er sprake is van een nieuw feit, en of de Nederlandse vennootschappen de rente op de leningen aan X London Branch in aftrek kunnen brengen. De Hoge Raad oordeelt dat de rente in aftrek kan worden gebracht op de winsten die X bv en de andere winstvennootschappen hebben behaald ná het moment waarop zij tot het concern gingen behoren. In zoverre is er volgens de Hoge Raad geen sprake van strijd met doel en strekking van de Wet VPB 1969. De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar Hof Den Haag. Dit hof moet beoordelen tot welke bedragen de aftrek van de door X bv aan X London Branch verschuldigde rente wordt verhinderd door toepassing van het leerstuk van fraus legis. Verder zal ook nog het beroep van de inspecteur op art 10a Wet VPB 1969 moeten worden beoordeeld.

Hof Den Haag oordeelt dat er bij het doorlenen door X London Branch aan X bv geen sprake is van parallellie. Volgens het hof slaagt X bv er namelijk niet in om aannemelijk te maken dat er sprake is van voldoende parallellie tussen de schuld aan X London Branch en de uiteindelijk financiering daarvan. Het hof overweegt daarbij dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de interne lening van X London Branch en de financiering daarvan door X London Branch. Verder maakt X bv niet inzichtelijk dat de eigenschappen van de beide schulden voldoende vergelijkbaar zijn. De rente is dan niet aftrekbaar.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 7 mei

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen