De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet te strenge eisen heeft gesteld aan de mate van vereiste parallellie tussen de interne schulden en de externe leningen. Nu er sprake is van onvoldoende parallellie tussen de schuld en de uiteindelijke financiering daarvan, is de rente niet aftrekbaar.

De A-groep behoort tot een internationaal concern. Binnen het concern vervult de B-groep een centrale rol. De B-groep heeft vennootschappen in tal van landen, waaronder de vennootschap X London Branch. X London Branch is voor de A-groep een van de belangrijkste entiteiten om vreemd vermogen in de markt aan te trekken. In de jaren 2004 tot en met 2008 zet de A-groep een uitgebreide constructie op en koopt zij diverse malen van derden vennootschappen aan die in het jaar van aankoop (nog onbelaste) fiscale winsten hebben gerealiseerd dan wel zouden realiseren (de winstvennootschappen). De door de A-groep opgezette constructie leidt er uiteindelijk toe dat de bij de vennootschappen aanwezige belastbare winsten gedurende het jaar van verwerving teniet worden gedaan door rentelasten van aangegane leningen. De inspecteur corrigeert de in aftrek gebrachte rente en legt VPB-(navorderings)aanslagen op. Na verwijzing oordeelt Hof Den Haag dat er bij het doorlenen door X London Branch aan X bv geen sprake is van parallellie. Volgens het hof slaagt X bv er namelijk niet in om aannemelijk te maken dat er sprake is van voldoende parallellie tussen de schuld aan X London Branch en de uiteindelijke financiering daarvan. De rente is dan niet aftrekbaar. Advocaat-generaal Wattel is het daar mee eens. In zijn conclusie wijst hij echter nog wel op de onduidelijkheid die door de Hoge Raad is geschapen over de vereiste parallellie. In het Zustervennootschaparrest van de Hoge Raad van 21 april 2017, nrs. 15/05278 en 15/05349 t/m 15/05356 (V-N 2017/22.9) was namelijk de onvoldoende weersproken verklaring van een trader van de bank voldoende als bewijs voor de vereiste parallellie.

De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet te strenge eisen heeft gesteld aan de mate van vereiste parallellie tussen de interne schulden en externe leningen. Volgens de Hoge Raad moeten bij een dergelijk onderzoek namelijk de looptijd, het aflossingsschema, de rentevergoeding, de omvang en het tijdstip van het aangaan van de leningen worden beoordeeld. Niet van belang is of zekerheid is gesteld. Vervolgens gaat de Hoge Raad nog in op de door de A-G aangestipte onduidelijkheid. De Hoge Raad wijst er op dat er in vergelijking met de zaak van de zustervennootschap sprake is van een verschil in feitelijke vaststellingen van het hof. In de zaak van X bv heeft de inspecteur de verklaringen van de trader namelijk weersproken, wat in de zaak van de zustervennootschap niet is gebeurd. Dit heeft geleid tot een ander oordeel, dat dus in cassatie stand houdt. De Hoge Raad bevestigt de uitspraak van het hof.

Lees ook het thema Renteaftrekbeperkingen in de vennootschapsbelasting

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.25

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 10a

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 25 maart

43

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen