Erflaatster, mevrouw X, overlijdt in juni 2010. Op 1 oktober 2009 hadden haar ouders, B en C, haar land geschonken met een waarde van € 60.000. B is in januari 2010 overleden. Bij beschikking van 21 november 2011 deelt de inspecteur mee dat in verband met het overlijden van B geen aanslag erfbelasting wordt opgelegd. De aan X opgelegde aanslag schenkingsrecht van € 4.149 is op 22 november 2011 opgelegd en is ook al betaald. Belanghebbenden, de erven X, claimen thans restitutie van het schenkingsrecht. Uit de 180 dagen fictie van art. 12 SW 1956 volgt volgens Rechtbank Den Haag echter niet, dat geen schenkingsrecht is verschuldigd als erflater B binnen 180 dagen na de schenking overlijdt. Hiervoor ontbreekt namelijk een wettelijke grondslag (zie HR 13 oktober 1993, nr. 28.527, BNB 1993/357). Erven X gaan in hoger beroep.
Hof Den Haag (MK I, 17 januari 2014, BK-13/00181, V-N 2014/55.24) oordeelt dat het recht van schenking naar een juist bedrag is geheven en dat de wettelijke 180 dagen fictie geen reden voor restitutie is. De wetgever heeft namelijk niet voorzien in een regeling van niet-heffing die in dit geval moet leiden tot een teruggaaf. Er is bovendien geen sprake van dubbele heffing. Het maakt ook niet uit dat de Belastingdienst vanaf 1 oktober 2013 in verband met de aangekondigde wetswijziging schenkingen door ouders aan kinderen ter verwerving van onroerende zaken tot € 100.000 vrijstelt. Het beroep van de erven X is ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 16 december