De civiele kamer van Rechtbank Limburg oordeelt dat de stelling dat de dividenduitkering van de holding aan X in Singapore onbelast zou zijn geweest niet is onderbouwd. Er is dan niet voldaan aan de eisen van basaal civiel procesrecht, omdat de dagvaarding niet de grondslag van de vordering bevat.

Belanghebbende, X, houdt de aandelen in Holding BV, een Nederlandse vennootschap. Voor de fiscale advisering wordt gebruik gemaakt van de diensten van een belastingadvieskantoor. Nadat de holding in 2012 is verplaatst naar Singapore en in 2014 naar Hong Kong, wordt in 2015 een dividend uitgekeerd aan X, die in 2014 is geremigreerd naar Nederland. De Belastingdienst legt in 2019 een aanslag dividendbelasting en een IB-navorderingsaanslag op aan X. X en de holding sluiten vervolgens een VSO met de Belastingdienst op grond waarvan zij € 585.000 betalen aan de Belastingdienst. X stelt de adviseur aansprakelijk voor de door hem geleden schade. Hij is van mening dat deze een beroepsfout heeft gemaakt.

De civiele kamer van Rechtbank Limburg oordeelt dat de stelling dat de dividenduitkering van de holding aan X in Singapore onbelast zou zijn geweest niet is onderbouwd. Er is dan niet voldaan aan de eisen van basaal civiel procesrecht, omdat de dagvaarding niet de grondslag van de vordering bevat. Nu dit ontbreekt is het voor de gedaagde niet duidelijk waartegen hij zich moet verweren. Verder moet het de rechter ook na lezing van de dagvaarding bij voorkeur aanstonds duidelijk zijn op grond van welke feiten en juridische argumenten X recht heeft op hetgeen hij van gedaagde vordert. Daarvan is absoluut geen sprake. De rechtbank merkt verder nog op dat het belastingadvieskantoor betwist dat het hen duidelijk was waar de door X gestelde beroepsfout uit bestond. De rechtbank stelt X in het ongelijk en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten (€ 10.000).

[Bron Uitspraak]

Instantie: Rechtbank Limburg

Rubriek: Juridische beroepen

Editie: 26 februari

Informatiesoort: VN Vandaag

19

Inhoudsopgave van deze editie