Hof Den Haag oordeelt dat de periode tussen de brief van de inspecteur van 28 juli 2022 en een hoorgesprek op 1 of 2 augustus 2022 niet te kort was voor X om zich voor te bereiden.

X maakt in augustus 2021 bezwaar tegen zijn IB-aanslag over 2018. In maart 2022 gaat X in beroep wegens het niet tijdig nemen van uitspraak op bezwaar. Rechtbank Den Haag oordeelt op 20 juli 2022 dat de inspecteur binnen twee weken na het verzenden van die uitspraak alsnog uitspraak op bezwaar moet doen en dat hij een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee de termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000. De inspecteur doet op 4 augustus 2022 uitspraak op bezwaar zonder X te horen. X stelt in hoger beroep dat de hoorplicht is geschonden.

Hof Den Haag oordeelt dat de periode tussen de brief van 28 juli 2022 en een hoorgesprek op 1 of 2 augustus 2022 niet te kort was voor X om zich voor te bereiden. De inspecteur heeft namelijk vanaf april 2022 herhaalde pogingen gedaan om het hoorgesprek in te plannen. Gelet op de termijn waarbinnen de inspecteur uitspraak op bezwaar moest doen om te voorkomen dat hij een dwangsom zou verbeuren, wist X dat een nieuwe afspraak op korte termijn plaats zou moeten vinden. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Instantie: Hof Den Haag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 3 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

540

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen