X is eigenaar van een tussenwoning en ontvangt voor belastingjaar 2020 een WOZ-beschikking van € 743.000. In beroep concludeert de heffingsambtenaar dat de WOZ-waarde € 614.000 moet zijn. X vindt dat de WOZ-waarde maximaal € 489.000 moet zijn. Daarnaast vindt X dat de heffingsambtenaar bij de uitspraak op bezwaar op de zaak betrekking hebbende stukken mee moet sturen die aan de WOZ-waarde ten grondslag liggen.
Rechtbank Rotterdam oordeelt dat de heffingsambtenaar in een bezwaarprocedure ten minste één week voor de hoorzitting alle op de zaak betrekking hebbende stukken ter inzage moet leggen. Echter omdat X in bezwaar hier niet om verzoekt, hoeft de heffingsambtenaar niet aan deze verplichting te voldoen. Dit middel faalt daarom. In beroep maakt de heffingsambtenaar de waarde van € 614.000 aannemelijk. Omdat deze waarde lager is dan de beschikte waarde verklaart de rechtbank het beroep op dit punt gegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 40
Algemene wet bestuursrecht 7:4
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 24 mei