Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de nationale rechter zelf moet nagaan of de onderhavige in 2010 van X bv geheven BPM hoger is dan het laagste restbedrag van BPM dat nog is vervat in de waarde van gelijksoortige reeds op het nationale grondgebied geregistreerde tweedehands auto's.

X bv koopt in Duitsland een gebruikte personenauto. Deze auto is in 2006 aldaar toegelaten tot de openbare weg. X bv doet in januari 2010 BPM-aangifte voor de auto en voldoet de BPM, doch stelt vervolgens dat de heffing in strijd is met het EU-recht, aangezien deze ook uit een CO2-deel bestaat. Rechtbank Breda oordeelt echter dat op verzoek de BPM als uitgangspunt wordt genomen die gold ten tijde van de eerste ingebruikneming van de auto. X bv heeft wel recht op een teruggaaf, aangezien een lagere handelsinkoopwaarde aannemelijk is gemaakt. X bv stelt in hoger beroep dat de invoer na 1 januari 2010 van reeds vóór 1 februari 2008 gebruikte auto's wordt ontmoedigd ten gunste van de verkoop van vergelijkbare gebruikte auto's die in de periode 1 februari 2008 tot en met 31 december 2009 in Nederland zijn geregistreerd. Hof 's-Hertogenbosch stelt vervolgens prejudiciële vragen over de toelaatbaarheid van het CO2-deel van de BPM vanaf 1 januari 2010. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat de nationale rechter zelf moet nagaan of de onderhavige van X bv geheven BPM hoger is dan het laagste restbedrag van BPM dat nog is vervat in de waarde van gelijksoortige reeds op het nationale grondgebied geregistreerde tweedehands auto's. Er wordt namelijk vanuit gegaan dat tweedehands auto's die vóór 1 februari 2008 voor het eerst in gebruik waren genomen maar in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 december 2009 in Nederland waren ingevoerd en geregistreerd, door een vrijstelling voor het deel van de BPM dat afhankelijk is van de CO2 uitstoot, aan een minder zware BPM zijn onderworpen dan gelijksoortige tweedehands auto's die vanaf 1 januari 2010 zijn ingevoerd en geregistreerd. De discriminerende gevolgen daarvan kunnen slechts worden voorkomen indien kan worden geopteerd voor het laagste restbedrag van BPM dat nog is vervat in de waarde van gelijksoortige reeds op het nationale grondgebied geregistreerde tweedehands auto's. De Wet BPM 1992 is anders namelijk in strijd met art. 110 VWEU (vrij verkeer van goederen). De auto moet worden vergeleken met auto's die zich reeds op de Nederlandse markt bevinden en waarvan de kenmerken het meest overeenkomen. Er is overigens vanaf 1 januari 2010 geen sprake van een nieuwe soort belasting. Het belastbare feit is namelijk nog steeds de eerste registratie van de auto op het Nederlandse grondgebied, ondanks de wijziging van de wijze van berekening.

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110

Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10b

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

42

Gerelateerde artikelen