Belanghebbende komt op tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting en stuurt ingebrekestellingen wegens niet tijdig beslissen op bezwaar. De heffingsambtenaar vernietigt de aanslagen en beslist dat geen dwangsom is verbeurd. Per e-mail heeft de heffingsambtenaar immers vóór de ingebrekestellingen de beslistermijn al verlengd met zes weken. Belanghebbende betwist de ontvangst van deze e-mail en stelt dat wel een dwangsom is verbeurd. Daarnaast vraagt belanghebbende om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat geen sprake is van tot spanning en frustratie leidende onzekerheid bij de vraag of een dwangsom verschuldigd is. De periode na de uitspraak op bezwaar hoeft dan ook niet te worden genomen bij de berekening van een eventuele immateriële schadevergoeding. Het is allereerst onaannemelijk dat belanghebbende de beslistermijn e-mail, gezien het veelvuldig mailverkeer tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende, niet heeft gehad. Een dwangsom is derhalve niet verbeurd. Er is ook geen immateriële schadevergoeding verbeurd omdat bij de uitspraak op bezwaar al een einde is gekomen aan de door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie. De redelijke termijn is derhalve niet overschreden.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Editie: 8 december