Erflater, de heer Y, overlijdt in maart 2011. Tot zijn overlijden was Y enig aandeelhouder van een holding. De holding hield tot 1997 alle aandelen in een werk-bv. De werk-bv verkoopt designmeubelen en geeft interieuradviezen. Het winkelpand behoort toe aan de holding en wordt verhuurd aan de werk-bv. In 1997 heeft Y 53% van de aandelen in deze werk-bv overgedragen aan belanghebbende, de heer X. In 1999 verwierf X de rest. Y heeft alle certificaten van aandelen in de holding gelegateerd aan X. X claimt in de aangifte erfbelasting toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). In geschil is of de inspecteur dat terecht heeft geweigerd.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de holding in materiële zin geen onderneming drijft, zodat de BOR niet van toepassing is. X maakt niet aannemelijk dat Y door zijn specifieke kennis en deskundigheid met de exploitatie van het winkelpand voordelen kon verwachten die een normaal rendement te boven gingen. De holding dreef ook geen onderneming op het gebied van interieuradviezen en binnenhuiskunst. X voert vergeefs aan dat Y tot zijn overlijden iedere dag in de winkel was om klanten te adviseren en ontwerpen te maken. Vanaf 2006 factureerde de holding, zo constateert de rechtbank, deze werkzaamheden namelijk niet meer aan de werk-bv. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 11 augustus