Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat X bv geen recht heeft op teruggaaf van BTW wegens oninbare debiteuren, omdat daarvoor tot 1 januari 2017 een afzonderlijk verzoek noodzakelijk is.

X bv is een financiële holding die onderdeel uitmaakt van een concern waartoe ook bv 1, bv 2 en bv 3 behoren. Bv 1 is in 2013 failliet verklaard. In de jaren 2006 tot en met 2012 reikt X bv facturen uit aan bv 1 en bv 3 voor de BTW-belaste verhuur van een pand en voor managementfees. Deze omzet en de daarover verschuldigde BTW geeft X bv niet aan in de BTW-aangiften. Uit de balanspost 'omzetbelasting' in de aangifte vennootschapsbelasting blijkt dat X bv over het jaar 2010 een BTW-bedrag van € 49.099 niet aangeeft via een BTW-aangifte of suppletieaangifte BTW. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de BTW-naheffingsaanslagen over 2010 en 2012 terecht en naar een juist bedrag zijn opgelegd. Het recht op teruggaaf van BTW wegens oninbare debiteuren kan niet tot vermindering van de BTW-naheffingslaanslag leiden, omdat voor een dergelijke BTW-teruggave (tot 1 januari 2017) een afzonderlijk teruggaafverzoek noodzakelijk is.

Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het oordeel van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de BTW-naheffingsaanslagen over 2010 en 2012 terecht en naar een juist bedrag zijn opgelegd, juist is. Voor teruggaaf van BTW wegens oninbare debiteuren was tot 1 januari 2017 een afzonderlijk teruggaafverzoek noodzakelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 29

Wet op de omzetbelasting 1968 26

Wet op de omzetbelasting 1968 13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 18 juli

42

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen