A-G IJzerman is van mening dat mevrouw X1 door de nieuwe wet niet meer is gebonden aan de eerdere vaststellingsovereenkomst. De rechten uit deze private family trust komen echter toe aan X1 of haar erfgenamen. Op grond van het overgangsrecht heeft zij dan ook geen recht op vermindering van het vóór 1 januari 2010 geheven schenkingsrecht.

De heer X2 heeft de Nederlandse nationaliteit en is gehuwd met een vrouw met de Amerikaanse nationaliteit. In 1999 is hun dochter X1, belanghebbende, geboren. Eind 2000 richt X2 een trust op ten behoeve van X1. Kort daarop wordt er door X2 een omvangrijk vermogen ingebracht. Volgens de Trust Agreement krijgt X1 concrete aanspraken op het vermogen, waardoor na verloop van tijd het gehele vermogen aan haar zal zijn uitgekeerd. Namens X1 is aangifte schenkingsrecht gedaan en er is ruim € 18 miljoen betaald. In 2010 verzoekt X1 in verband met art. XA van het Overgangsrecht inzake de wijziging per 1 januari 2010 van de SW 1956 voor afgezonderde particuliere vermogens (APV) om terugbetaling daarvan. Rechtbank Haarlem oordeelt dat het gehele trustvermogen aan X1 moet worden toegerekend, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde voor teruggaaf. X1 heeft namelijk een concreet juridisch afdwingbaar recht op het vermogen. Hof Amsterdam oordeelt dat het gehele trustvermogen is bestemd voor X1 en in de loop der tijd aan haar of haar rechtsopvolgers zal worden uitgekeerd. Dit brengt mee dat voor X1 een economische gerechtigdheid is ontstaan. Het vermogen kan daarom niet worden toegerekend aan X2 en er wordt dus niet voldaan aan het overgangsrecht. Er is destijds in een vaststellings- c.q. transparantieovereenkomst ook expliciet vastgelegd dat de inbreng als een onherroepelijke en onvoorwaardelijke schenking aan X1 moet worden beschouwd. X1 gaat in cassatie. Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat X1 door de nieuwe wet niet meer is gebonden aan de vaststellingsovereenkomst. X3 moet daarom toch materieel worden beoordeeld. X3 is in het licht van de trustakte en de overige omstandigheden echter niet aan te merken als een discretionary trust. Bij de instelling van de trust is aan X1 namelijk als begunstigde een geldelijke tegenprestatie of economische (deel)gerechtigdheid verstrekt. Het maakt volgens de A-G niet uit dat X1 pas vanaf haar 21-ste een deel van het vermogen daadwerkelijk kan opeisen. De rechten uit deze private family trust komen volgens de A-G dus geheel toe aan X1 of haar erfgenamen. Op grond van het overgangsrecht heeft X1 dan ook geen recht op vermindering van het eerder geheven schenkingsrecht. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 17a

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 28 oktober

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen