De heer X en mevrouw X-Y (belanghebbenden) verkopen eind 2008 elk hun 50% aandelenbelang in A bv aan hun zoon voor € 394.725. De zoon stort één derde deel van deze koopsom op een derdenrekening van de notaris, één derde deel blijft de zoon schuldig en één derde deel schenken X en X-Y aan de zoon. X en X-Y zijn van plan om het op de derdenrekening gestorte bedrag te schenken aan hun andere kinderen. In het kader van de IB-aanslagen over 2008 verzoeken X en Y-X om toepassing van de 10-jarige uitstelfaciliteit van art. 25 lid 9 Inv. 1990. Een voorwaarde voor toepassing van deze faciliteit is dat de overdrachtsprijs schuldig is gebleven of de aandelen of winstbewijzen zijn geschonken. Volgens Rechtbank Breda heeft de ontvanger de verzoeken terecht afgewezen. Hof 's-Hertogenbosch bevestigt dit oordeel, aangezien alleen uitstel van betaling wordt verleend als de overdrager ter zake van de vervreemding van de aandelen of winstbewijzen niet direct de middelen ontvangt om de verschuldigde belasting te voldoen of deze middelen in het geheel niet zal ontvangen. Bovendien zijn de aanslagen inmiddels betaald. De vraag of uitstel van betaling kan worden verleend, is volgens het hof dus ook niet meer relevant. X en X-Y gaan in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitstelfaciliteit van art. 25 lid 9 Inv. 1990 - in tegenstelling tot die van art. 25 lid 18 Inv. 1990, bij het staken van een IB-onderneming - geen regeling bevat op grond waarvan deels uitstel van betaling kan worden verleend als de overdrachtsprijs deels schuldig is gebleven. De zoon heeft één derde deel van de koopsom voldaan, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de overdrachtsprijs is schuldig gebleven of de aandelen of winstbewijzen zijn geschonken. Het beroep van X en X-Y is ook voor het overige ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Invordering
Instantie: Hoge Raad
Editie: 7 december