Aan mevrouw X zijn vanaf eind 2004 in het kader van het Rekeningenproject diverse navorderingsaanslagen met verhogingen en vergrijpboetes (hierna samen: boetes) van 100% opgelegd. Volgens de microfiches van KB Lux had X er eind 1994 diverse bankrekeningen. Rechtbank 's-Gravenhage matigt de boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn met 20%. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de aanslagen onredelijk zijn voor zover deze zijn gebaseerd op fictieve IB-aangiftegegevens en de zogenaamde weigerfactor van 1,5. Voor het overige worden de aanslagen gehandhaafd. De boetes worden wegens overschrijding van de redelijke termijn gematigd tot 25% van de nagevorderde belasting. Wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft X recht op immateriële schadevergoedingen van in totaal € 3.500. Vanwege de samenhang wordt dit bedrag nog eens vermenigvuldigd met de factor 1,5. Partijen gaan in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat sprake is van samenhang als de zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp en dat voor dergelijke zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar overschrijding van de redelijke termijn kan worden gehanteerd. Indien de rechtsmiddelen niet tegelijkertijd zijn aangewend, gaat de redelijke termijn lopen vanaf het tijdstip van indiening van het eerst aangewende rechtsmiddel, in dit geval vanaf de ontvangst van het eerst ingediende bezwaarschrift. Het hof had de Minister van Veiligheid en Justitie bovendien ook in de gelegenheid moeten stellen als partij aan het geding deel te nemen. De overschrijding van de redelijke termijn is ten aanzien van het hoger beroep voorts onjuist vastgesteld en met betrekking tot de IB-aanslagen over 1992 en 1993 heeft het hof rekenfouten gemaakt. Het beroep van de Staatssecretaris van Financiën is gegrond. Volgt (deels) verwijzing naar Hof Amsterdam.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 24 maart