De Hoge Raad oordeelt dat de douane-expediteur ten aanzien van één opdrachtgever niet aansprakelijk kan worden gesteld voor zover de douaneschulden eerder zijn ontstaan dan drie jaren voordat de uitnodigingen tot betaling werden uitgereikt. Die betreffende uitnodigingen tot betaling worden daarom alsnog vernietigd.

X bv is douane-expediteur en doet namens twee Zweedse opdrachtgevers (C ab en A ltd) douane-aangiften voor textiel en schoenen uit het Verre Oosten. Een deel van de goederen is afkomstig uit Bangladesh, waarop het preferentiële 0% tarief van toepassing is. Na onderzoek stelt de inspecteur dat de goederen afkomstig zijn uit China en dat de aangegeven douanewaarden ook veel te laag zijn. In geschil is de navordering van douanerechten van in totaal € 5.143.041 bij X bv. Volgens Hof Amsterdam heeft de inspecteur in de periode voorafgaand aan de navordering (de voorfase) de rechten van de verdediging geschonden door – ondanks herhaalde verzoeken daartoe – niet het volledige heffingsdossier ter inzage te geven. Deze schending van het EU-verdedigingsbeginsel leidt echter niet tot vernietiging van de uitnodigingen tot betaling. X bv heeft in bezwaarfase namelijk alsnog het gehele dossier ter inzage gekregen. Voor een deel van de navordering is de verjaringstermijn terecht verlengd van drie naar vijf jaar. Zo wist X bv dat de tussenpersoon met wie zij zaken deed, zich ten aanzien van C ab van een valse volmacht bediende en deed deze tussenpersoon een grote contante betaling aan haar. X bv stelt in cassatie dat ten onrechte nimmer inzage in de uit Duitsland afkomstige referentielijst is verstrekt.

De Hoge Raad oordeelt dat X bv ten aanzien van C ab niet aansprakelijk kan worden gesteld voor zover de douaneschulden eerder zijn ontstaan dan drie jaren voordat de uitnodigingen tot betaling werden uitgereikt. De inspecteur heeft namelijk onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat enig handelen of nalaten van X bv was gericht op het ontduiken van douanerechten. Die betreffende uitnodigingen tot betaling worden daarom alsnog vernietigd. Uit het EU-verdedigingsbeginsel volgt niet dat gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat geen inzage in de referentielijst is verleend. De stukken van het geding bevatten namelijk geen aanwijzing dat deze beperking een zodanig onevenredige en onduldbare ingreep is dat daardoor de rechten van de verdediging van X bv in hun kern zijn aangetast. Volgens de geheimhoudingskamer van de rechtbank beroept de inspecteur zich terecht op geheimhouding van de referentielijst die hij van de Duitse autoriteiten had gekregen en deze beslissing is in cassatie niet bestreden. Het beroep van X bv is deels gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene douanewet 7:7

Algemene douanewet 221

Algemene douanewet 220

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Douane, Fiscaal bestuurs(proces)recht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 5 oktober

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen