Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een WOZ-beschikking 2013 van de gemeente Etten-Leur. Op 10 februari 2014 stelt X de heffingsambtenaar in gebreke wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar nodigt X op 22 januari 2014 per e-mail uit voor een hoorgesprek. Dit gesprek heeft (telefonisch) plaats op 4 februari 2014. Een dag later doet de gemeente uitspraak op bezwaar.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar niet wordt verlengd wanneer zoals in dit geval de bezwaarmaker nog niet is gehoord. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij tijdig, dus voor het einde van 2013, de uitspraaktermijn heeft verlengd als bedoeld in art. 7:10 lid 3 van de Awb. De heffingsambtenaar had uiterlijk 25 januari 2014, namelijk twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling, moeten beslissen. Hij heeft pas op 5 februari 2014 beslist op het bezwaar van X De heffingsambtenaar is een dwangsom verschuldigd van € 240. Het beroep tegen de WOZ-waarde verklaart de rechtbank ten slotte ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 30-9
Algemene wet bestuursrecht 4:17 en 7:10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 27 november