Belanghebbende, werknemer X, krijgt van zijn werkgever in 2006 en 2007 een BMW 730 ter beschikking. Op verzoek is aan X een verklaring geen privégebruik afgegeven. X krijgt naheffingsaanslagen loonheffing over 2006 en 2007 opgelegd omdat hij niet bewijst dat hij de BMW in die jaren niet meer dan 500 kilometer privé heeft gebruikt. In hoger beroep is niet meer in geschil dat de overgelegde rittenregistratie onvoldoende is om de bijtelling achterwege te laten. In geschil is of naheffing achterwege dient te blijven door een op 12 december 2007 gesloten overeenkomst tussen de werkgever en de werknemer waarin is bepaald dat indien vaststaat dat op grond van de wettelijke regeling een bijtelling wegens privégebruik moet plaatsvinden, de bijtelling verrekend wordt met een door de werknemer verschuldigde vergoeding. In de overeenkomst is vastgelegd dat de vergoeding in rekening courant wordt verrekend per het einde van een boekjaar. Hof Arnhem-Leeuwarden verklaart het hoger beroep van X ongegrond. X komt in cassatie. Volgens de Hoge Raad vindt de eis die het hof stelt dat de vergoeding ook in het desbetreffende aangiftetijdvak, loontijdvak of boekjaar is betaald of verrekend geen steun in de wet en wetsgeschiedenis van artikel 13bis, lid 6, Wet LB 1964. Wel moet bij de uitleg van die bepaling rekening worden gehouden met het systeem van die wet. Voor de toepassing van artikel 13bis, lid 6, Wet LB 1964 kan slechts rekening worden gehouden met vergoedingen voor privé-gebruik voor zover deze reeds in het desbetreffende tijdvak onvoorwaardelijke verschuldigd zijn geworden. De tussen X en zijn werkgever overeengekomen vergoeding voor privé-gebruik in de tijdvakken waarop het geschil betrekking heeft was nog niet onvoorwaardelijk verschuldigd. Het oordeel van het hof dat met betrekking tot de onderhavige tijdvakken geen vergoeding voor privé-gebruik in aanmerking kan worden genomen is juist, wat er zij van de motivering. Het beroep in cassatie is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 13bis